In Nederland leven we in een democratische rechtstaat. Dat zijn twee termen die vaak in het nieuws terug te vinden zijn, meestal in Amerika, maar de laatste tijd ook vaker in Nederland. Democratie betekent dat het volk de macht heeft en dat het opstellen van wetten en regels gebeurt, omdat een meerderheid van het volk dat wilt (in dit geval vertegenwoordigt door het parlement). Het komt vanuit het Grieks: ‘demos’ wat kan worden vertaald als ‘volk’ en ‘kratos’ wat macht betekent. De rechtstaat is een begrip wat uitlegt welke waarborgen er zijn voor de samenleving. Een rechtstaat heeft in ieder geval vier belangrijke componenten: grondrechten, het legaliteitsbeginsel, een onafhankelijke rechter en de scheiding der machten.
- Grondrechten: dat zijn fundamentele rechten. Denk aan de vrijheid van godsdienst. Deze rechten kunnen vaak wel worden beperkt, maar uitsluitend als dat bij (of krachtens) de wet is geregeld. Zo kan de vrijheid van meningsuiting worden beperkt wanneer hetgeen gezegd is strafbaar is of kunnen demonstraties worden beperkt vanwege veiligheid;
- Legaliteitsbeginsel: dit beginsel houdt in dat alles wat de overheid doet berust moet zijn op een wettelijke bepaling. De overheid mag niet handelen zonder bevoegdheid die in de wet is bepaald. Het legaliteitsbeginsel voorkomt ook – met name in het strafrecht – dat mensen of instanties bestraft of beboet kunnen worden als een bepaalde handeling nog niet verboden is. Pas wanneer een gedraging verboden is in de wet, mag de overheid handelen.
- Onafhankelijke rechter: deze hangt samen met de scheiding der machten. De rechter moet onafhankelijk zijn van de andere twee instanties (wetgeving en uitvoering). Eigenlijk gaat dit nog net wat verder. De rechter moet ook onafhankelijk kunnen opereren, dus bijvoorbeeld genoeg verdienen om niet vatbaar te zijn voor steekpenningen. Daarom is in regelgeving vastgelegd wat rechters verdienen. Hij wordt ook voor het leven benoemd (politiek kan daar niet op ingrijpen).
- Scheiding der machten: het is essentieel dat diegene die de wetten maakt, iemand anders is dan wie ze uitvoert of wie ze controleert. Anders zou de slager zijn eigen vlees keuren of komen er te veel belangen in het spel die eigenlijk gescheiden moeten blijven. Wel zien we steeds vaker dat wetgeving rekening houdt met de (beperkingen in de) uitvoering en wat wel of niet mogelijk is. Men heeft weinig aan wetgeving als het niet uit te voeren is of te handhaven!
Toch kunnen deze zaken wel eens botsen. Ze zijn niet in steen gegoten en de één is niet belangrijker dan de ander. Een voorbeeld hiervan is dat de overheid enkel kan handelen op basis van de wet- en regelgeving, maar dat een rechter toch kan beslissen dat een overheid iets moet doen wat niet in de wet staat. Een voorbeeld hierin is het recht om het geslacht ‘X’ in je identiteitsbewijs te hebben. De rechters stellen vast dat de wet geen ruimte laat hiervoor, maar dat dat in strijd is met mensenrechten uit o.a. het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De gemeente moet dan ook de ‘X’ noteren in het identiteitsbewijs ondanks dat ze die bevoegdheid eigenlijk niet hebben op grond van het Burgerlijk Wetboek.
Dit soort vraagstukken vallen onder het staats- en bestuursrecht en kunnen dus direct raken aan de levenssfeer van mensen. Heeft u vraagstukken over het rechtmatig handelen van een overheidsinstantie? Of wilt u als overheidsinstantie nagaan of u voldoende grondslag heeft voor het uitvoeren van specifiek beleid? Neem gerust contact op.
Geef een reactie